‘Als ik nu achttien jaar zou zijn en weer voor de keus zou staan, zou ik een universitaire studie gaan doen. In de zorg, dat wel.’ Marja werkt al sinds 1994 op de afdeling Vrouw en Kind. Een universitaire studie is er niet van gekomen. Wel haalde ze de kinderaantekening en volgde ze een opleiding tot neonatologieverpleegkundige. Dat ze op een kinderafdeling terecht zou komen en het er zo naar haar zin zou hebben, had ze nooit verwacht. Wel wilde ze al van jongs af aan verpleegster worden in een ziekenhuis.
'Ik ben een zorgzaam type en wilde zieke mensen helpen. Na een stage in een verzorgingshuis koos ik bewust voor het ziekenhuis. In een ziekenhuis is meer dynamiek. Daarnaast had ik behoefte aan meer vakinhoudelijke diepgang en wilde ik een baan met toekomstperspectief. Na mijn interne opleiding in Gelre werkte ik op de afdeling Neurologie. Totdat ik zwanger werd. Viereneenhalf jaar en twee kinderen later kwam ik terug als oproepkracht. Ik heb zelfs nog even een vaste aanstelling gehad op de klasse-afdeling voor particulier verzekerden. Daar kan ik je hele verhalen over vertellen….
Na het opheffen van deze afdeling in november 1993 kreeg ik een gesprek over herplaatsing. Ik had aangegeven dat ik voorkeur had voor werken met volwassenen. Met de mededeling dat ik naar de kinderafdeling zou gaan, was ik dus helemaal niet blij. Want als thuis mijn eigen kinderen ziek waren, dacht ik altijd: “Wanneer mag ik weer naar mijn werk?” Maar er zat niks anders op. In januari 1994 zette ik een eerste voet over de drempel van de kinderafdeling. En al om acht uur ’s ochtends wist ik: ik wil nooit meer iets anders! En dat gevoel is niet weggegaan. Ik blijf dit heel mooi werk vinden.’
Wat maakt je zo enthousiast, vraag ik Marja. ‘Er is zoveel waar ik energie van krijg!’, antwoordt ze. ‘Ouders begeleiden, gesprekken met hen voeren, samen zorgen, een kind zien opknappen. Vroeger was rooming-in nog niet gebruikelijk. Wij deden toen veel met de kinderen: spelletjes, even naar buiten gaan. Dat was geweldig.
Nu is dat minder: de ouders doen alles en dat is ook de bedoeling. Maar het contact met kinderen, hoe ziek ze ook zijn, is nog steeds kicken. Ook vind ik het heel leuk om ouders op neonatologie de basis te leren: hoe houd je je kindje vast, hoe voed je het, hoe doe je het in bad, dat soort dingen.
"Als verpleegkundige ben je de ogen en oren van de arts. Wij staan dichterbij de patiënten en zien daardoor meer."
De rol van verpleegkundige bestaat nu vooral uit een combinatie van begeleiding en verpleegtechnische handelingen. Maar misschien wel het belangrijkste is: er zíjn. Je kunt voor ouders vaak veel betekenen door gewoon naar hen te luisteren. We hadden hier eens ouders van wie hun dochter vanwege een slechte start moest worden overgeplaatst naar het ziekenhuis in Nijmegen. Toen ze terugkwam in Zutphen, liep het nog niet zoals we hoopten. Ik heb toen ruim een uur met de ouders gesproken. In dat gesprek konden zij onder woorden brengen in welke rollercoaster ze waren beland sinds de geboorte van hun dochter. Door dat gesprek kregen ze veel vertrouwen in mij. We hebben nog steeds contact.’
‘Tijdens een nachtdienst werden er eens twee baby’s tegelijk heel ernstig ziek. Ik belde de kinderarts en zei: “Je moet nú komen!” De arts sprong uit bed, schoot haar kleren aan en is heel hard naar het ziekenhuis gereden. “Ik hoorde de paniek in jouw stem, Marja,”, zei ze achteraf, “en ik wist: ik moet nu heel snel zijn.” Als verpleegkundige ben je de ogen en oren van de arts. Wij staan dichterbij de patiënten en zien daardoor meer. De kinderartsen varen op onze observaties, kennis en ervaring en waarderen die ook.’
"Ik ben er ontzettend trots op dat we elkaar als team ook bij tegenslagen altijd blijven steunen. Voor elkaar klaarstaan. Iemand even ontzien als dat nodig is."
‘Ik werk nog steeds met heel veel plezier. Ook al is er in de loop van de jaren veel veranderd, zowel in de manier van werken als in de soort patiënten op de afdeling. Ik vind dat het werk nu geestelijk meer van je vergt dan vroeger. Maar wat in al die veranderingen hetzelfde blijft, is dat mensen blij zijn dat ik er ben. Collega’s, ouders en kinderen.’
Ik vraag haar waar ze het meest trots op is. Ze schiet vol, kan even niet verder praten. Voorzichtig vraag ik wat haar zo raakt. ‘Ik ben er ontzettend trots op dat we elkaar als team ook bij tegenslagen altijd blijven steunen. Voor elkaar klaarstaan. Iemand even ontzien als dat nodig is. Diensten voor elkaar opvangen als een collega ziek is, of vakantie heeft. We laten ieder in zijn waarde, oordelen niet en zijn eerlijk. Het is fantastisch om bij zo’n team te horen!’